Veelgestelde vragen
over Elisabeth Samson
Een exacte geboortedatum voor Elisabeth Samson is (nog) niet gevonden. Burgerregistratie begon in Suriname eerst in 1832. In haar huwelijksakte, in het Trouwboek van de Hervormde Kerk (haar trouwdag was 21 december 1767), staat dat ze 52 jaar was: dus moet ze geboren zijn in 1715. Ook is informatie rond haar doop in 1726 in de Hervormde Kerk gevonden in het Doopboek van de Hervormde Gemeente. Onder de doopakte staat opgenomen, dat zij ‘ouderlingen en kerkeraadsleden met verbazing naar haar had doen luisteren omdat ze op alle vragen zo genoegzaam had geantwoord.’ In het commentaar staat verder dat deze negerin Elisabeth een meisje van omstreeks tien jaar moet zijn geweest.
Cynthia Mc Leod deed in de periode 1988 – 2000 intensief onderzoek in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag; ook in Gemeente Archief Den Haag, Amsterdam, Rotterdam; Emmerich Duitsland. Zij zocht vooral naar informatie over de maatschappelijke structuur en het sociale leven in de 18e eeuw in de kolonie Suriname, in het bijzonder de persoon Elisabeth Samson, haar familie, verwanten, relaties alsmede feiten, gebeurtenissen en omstandigheden in de tijd van Elisabeth Samson’s leven.
Elisabeth Samson was een 100% zwarte vrouw; VRIJ GEBOREN in 1715, uit de slavin Nanno die in 1713 vrij werd, vanaf toen: ‘de vrije negerin Mariana’. De Nederlandse planter Jan van Susteren kwam ca. 1700 uit St Christopher naar Suriname. Met hem reisden mee een aantal slaven. Een van zijn slavinnen was Nanno, die twee mulatten-kinderen had, van wie Jan van Susteren de vader was. In Suriname kreeg Nanno nog vijf kinderen, die 100% zwart waren, (geen kinderen van Jan van Susteren); Nanno en al haar kinderen waren slaven. Jan van Susteren overleed in 1712. Conform zijn testament moesten vrij worden zijn twee mulatten-kinderen, Charlo en Maria, die inmiddels tieners waren. De kinderen erfden van hun vader geld en bezit, zoals in die tijd vereist was bij vrijmaking. Ook hun moeder Nanno moest vrij worden. In 1713 werden Nanno en haar twee mulatten-kinderen vrij. Nanno werd Mariana en staat opgetekend als de vrije negerin Mariana. Zij kreeg in 1715 nog een kind, vader onbekend. De moeder was vrij, dus werd het kind vrijgeboren, ook al was het 100% zwart. Dat kind was Elisabeth. (1)
Hoewel Gouverneur van Sommelsdijck reeds in 1685 een Plakkaat (wet) maakte die verbood ‘vleselijke conversatie van kolonisten met zwarte en rode heydinnen’ (2) werd deze wet in de praktijk niet gehoorzaamd, want vanaf het begin van de koloniale tijd kregen sommige zwarte vrouwen kinderen die niet 100% zwart waren. Zo ontstonden ‘kleurlingen’. In de benoeming van ‘lieden van den kleur’ werden verhoudingen zwart-wit zorgvuldig afgewogen en elke verhouding had zijn eigen naam. In de kolonie Suriname van de 18e en 19e eeuw waren deze namen betekenisvol en belangrijk: 100% Afrikaans was ‘neger’ of ‘zwart’; 75% zwart en 25% wit was ‘karboeger’; 50% zwart, 50% wit was ‘mulat’; 25% zwart en 75% wit was ‘mesties’; 87,5% wit en 12,5 % zwart was ‘casties’ en 93,5% wit en 6,5% zwart heette ‘poesties’. Bij de doop registreerden de dominees de dopelingen ‘van kleur’ met bijvoegsel van deze benamingen; bijv: ‘Gedoopt de Vrije neger….’ . of d’e vrije karboegerin….’ En bij kinderen die niet uit een huwelijk waren geboren: ‘Gedoopt het mulattenkind….’, ‘het mestiezenkind…..’ (3)
In 1764 waren meerdere mulatten-vrouwen al jaren officieel getrouwd met witte mannen. Twee voorbeelden:
1. Elisabeth’s halfzus Maria Jansz, (gemannumiteerd in 1713) trouwde in 1714 met Pierre Mevilla, en in 1726 trouwde ze als weduwe met Frederick Coenraad Bossche, luitenant-kapitein in het leger van de Societeit. (4)
2. In 1750 maakte Gouverneur Mauricius in zijn journaal een opmerking over het huwelijk van de weduwe Anna Buys met haar directeur. Ze trouwde toen voor de tweede keer. Hij noemde haar ‘een oude mulattin’. (5)
In februari 1764 wilden Elisabeth Samson en Cristoph Braband aangifte doen van hun voorgenomen huwelijk bij de Commissie van Huwelijkse Zaken van de Nederlands Hervormde Kerk. De aangifte werd afgewezen door de Commissie omdat Elisabeth Samson als ‘negerin’ 100% zwart was. Als zij mulattin was geweest, had de commissie haar niet kunnen weigeren.
In een brief van Gouverneur en Raden aan de Directeuren van de Sociëteit d.d. 23 februari 1764, spraken ze hun afschuw uit over het feit dat de bruid ‘een negerin’ was. Zij waren ervan overtuigd dat zo’n huwelijk bij wet verboden was al sedert de tijd van gouverneur van Sommelsdijck. (6)
In het request van Elisabeth Samson en Cristoph Braband, dat via zaakwaarnemer Pieter Reydenius naar de Directeuren van de Societeit ging, staat overduidelijk, dat zij ‘een vrijgeboren negerin’ was. (7)
Cynthia Mc Leod,
5 september 2023
_________________
Noten:
ARA = Algemeen Rijksarchief Nederland; OAS = Oud Archief Suriname ; ONAS = Oud Notarieel Archief Suriname; SvS = Societeit van Suriname; GS = Gouvernements Secretarie
- ARA , ONAS Inv nr 7 folio 82
- West Indisch Plakaatboek; Plakaten, Ordonannantien en andere Wetten , uitgevaardigd in Sur.1667 – 1816. Plak. 134, art 10; mei 1686
- ARA OAS Burg.Stand. Generaal Kerckeboek toegangscode 1.05.11.16; inv nr 9 ; afdeling Dopen
- ARA OAS Burg.Stand Toegangscode 1.05.11.16 inv nr 9 ; folio 208
- ARA OAS Gouv. Secr. Inv nr 5 Journaal Gouv. Mauricius
- ARA OAS SvS Brief van Gouverneur en Raden aan de Directeuren van de Societeit. d.d. 23 februari 1764 . Getekend door Gouv Crommelin en de 10 Raadsleden.
- ARA OAS SvS Request van C. P. Braband en Elisabeth Samson via zaakwaarnemer P.Reijdenius te Amsterdam. Juni 1764.
Elisabeth Samson leefde van 1715 tot 1771. Fotografie bestond nog NIET in die tijd! Ze zal zich vast wel hebben laten portretteren, want dat was in haar tijd gebruikelijk onder de welgestelden, en zij was rijk. Maar haar eventuele portretten zijn door de tijd verloren gegaan.
Elisabeth’s halfbroer Charlo Jansz, overleed in 1727 en zijn broers en zussen erfden elk fl. 300 van hem. Ook de jongste zus, Elisabeth, die toen 11 jaar was, erfde. Haar zwager Frederik Coenraad Bosse begon met dit geld voor haar een kleine koffieplantage, ’Toevlught’ aan de Orleane kreek. Bosse was zakenman en importeerde diverse goederen. Waarschijnlijk was Elisabeth bij hem in de leer, want al gauw importeerde zij stoffen en ander materiaal die zij verder verkocht. Ze kon naast ‘Toevlught’ een tweede kleine koffie plantage beginnen, genaamd ‘Welgemoed’, en was op 18–jarige leeftijd eigenares van twee kleine plantages en enkele woonhuizen in Paramaribo. Toen Creutz in 1748 de grond kreeg voor de plantage die in 1750 als ‘Clevia’ werd ingeschreven, bracht zijn partner Elisabeth het geld in en de slaven, die echter op haar verzoek niet behoorden tot de inventaris van de plantage. Het paar kocht ook de buitenplaats ‘La Solitude’ die een veeboerderij was. In 1751 legden de partners bij notariële akte vast dat van het gezamenlijk bezit ‘Clevia’ en ‘La Solitude’ de helft van hem was en de helft van haar. Elisabeth bleef handelen in stoffen, porselein, en glaswerk; dat wordt duidelijk door de grote hoeveelheden die daarvan aanwezig waren in haar huis, toen in 1762 een inventaris werd opgemaakt.
Na het overlijden van Creutz gaf Elisabeth te kennen dat ze zijn helft van ‘Clevia’ en ‘La Solitude’, waarvan ze fructuair erfgenaam was, wilde kopen. Door inventarisatie werd bepaald dat ze aan zijn broers fl. 155.000 moest betalen. Ze betaalde in 1767 daarvan in contanten fl. 55.000 gulden, fl. 65.000 in de vorm van waardepapieren via haar zaakgelastigde in Amsterdam, de rest binnen een jaar. In die periode kocht ze samen met haar zus Nanette de plantage ‘Belwaarde’, die eerst van gouverneur Mauricius was; in 1766 gaf ze aan haar zaakwaarnemer Pieter Reijdenius opdracht voor haar een eigen fregatschip te laten bouwen om haar plantageproducten te exporteren. Dat schip, de ‘Juffrouw Nanette en juffrouw Elisabeth’, werd cash afgerekend: fl. 18.000. Elisabeth bezat koffie en cacaoplantages: ‘Clevia’, ‘Toevlught’ en ‘Welgemoed’, en samen met haar zus Nanette ‘Belwaarde’, ‘Vlaardingen’, en ‘Catharinasburg’. Ze bezat de helft van suikerplantage ‘Salzhallen’ (geërfd van haar zus Maria Jansz) en kocht in 1768 suikerplantage ‘De Goede Vrede’; ze had de houtplantage ‘Onverwacht’, de veeboerderij ‘La Solitude’ en zes huizen in de stad. In 1769 was de koffie oogst bijzonder goed. Bij verzending werd haar koffie gemerkt met de letters ESC van ‘Clevia’, EST van ‘Toevlught’, ESB van ‘Belwaarde’. Ze had zelf veel baar geld. Waarschijnlijk leende ze geld uit; ze heeft nooit een hypotheek genomen op iets van haar bezit.
Elisabeth Samson leefde rond 1750. Dat was de piekperiode van de slavernij, wat toen in de westerse wereld een algemeen geaccepteerd systeem was. De roep om afschaffing van slavernij begon pas bij de Franse Revolutie (1789), en het duurde daarna nog ruim 60 jaar voordat de afschaffing een feit was. Suriname was een plantagekolonie; plantagebezit was de enige manier om geld te verdienen. Het plantagewerk werd gedaan door slaven, nooit door vrijen.
Vooral de uit Afrika aangevoerde slaven (‘zoutwaternegers’) probeerden van de plantages weg te vluchten en velen slaagden hierin. Zij werden de Marrons die in het oerwoud leerden overleven en weerstand boden tegen de soldaten. Voor de in de Amerika’s geboren slaven was slavernij een gegeven, want zij werden binnen dat systeem geboren en kenden niet anders. Niet elke slaaf wilde vluchten, want in Suriname kon je alleen naar de jungle vluchten, en overleven in het oerwoud, waar militairen constant jacht op je maakten, was beslist niet eenvoudig. De meeste slaven zijn op de plantages blijven werken; zij moesten in dat systeem overleven en ze probeerden er het beste van te maken, bijvoorbeeld door zo min mogelijk te werken, en te doen alsof ze dom waren en opdrachten niet begrepen. Maar vaak ook door juist goed te werken en voor de plantage onmisbaar te worden. Op die manier konden ze heel wat van de directeur of meester afdwingen, zoals goede voeding, kortere werkdagen, en vrije dagen.
Manumissie (vrij maken) kon alleen door het gouvernement verleend worden en er waren heel wat voorwaarden. Ten eerste: geld; het kostte minimaal fl. 300 per persoon. Ten tweede: de vrijlater moest de garantie geven en bewijzen daarvan tonen, dat de vrijkomende in zijn levensonderhoud kon voorzien en nooit in armoe zou vervallen.
In de 18e en begin 19e eeuw in Suriname, hadden alle vrijen zelf slaven. Vaak waren de slaven de eigen familie, moeder, zuster, broer: zo kon een vrijgemaakte zijn/haar familie een goed leven garanderen. Vaak waren van een witte man in feite zijn zwarte vrouw en kinderen officieel zijn slavenbezit.
Elisabeth Samson was een kind van haar tijd, ze had plantages, en op plantages konden alleen slaven werken. Vrijen werkten NOOIT op een plantage en deden nooit arbeid die gezien werd als slavenarbeid, zoals werken op het land of in de grond. Vandaar dat men begreep dat vrijen na de emancipatie nooit landarbeid zouden doen, ook niet voor geld.
Elisabeth had plantages en demonstreerde dat ze alles beter kon dan blanken, ook de behandeling van slaven. Haar mensen werden goed behandeld. Ze liet altijd aantekenen dat de slaven niet behoorden tot de inventaris van de plantage, zoals in die tijd gebruikelijk was. En er zijn bewijzen dat ze voor haar mensen degelijke huizen heeft gebouwd. Gebruikelijk was dat slavenhuizen op de plantages vloeren hadden van aangestampte aarde, muren van palissaden en daken van pina. Niet die op de plantages van Elisabeth: daar waren degelijke huizen, ‘met houten vloer, beslagen met planken, dak van singels. Alle slavenkamers liggen aan een corridor belegd met plavuyzen’.
Beoordeel Elisabeth Samosn dus met kennis, normen en waarden van die tijd.
Zoals u weet heb ik zelf meer dan een halve eeuw de geschiedenis van Suriname bestudeerd en natuurlijk slavernij en alles wat daarmee samenhangt. Zelf ben ik ook nakomeling van slaven en ook van slaveneigenaren, zoals veel veel Surinamers.
Jarenlang is gezwegen over het feit dat Nederland aandeel had in de slavernij en dat de kolonie Suriname helemaal is ontstaan en opgebouwd door dit systeem van slavernij. Een gruwelijk systeem, waarin mensen werden geroofd uit hun thuisland en onder erbarmelijke omstandigheden naar de Amerika’s werden verscheept, waar zij en hun nakomelingen op plantages moesten werken om te produceren voor eigenaars uit West Europa. Om dit mogelijk te maken hielden de witte mensen zich aan de opvatting dat zwarten geen mensen waren, maar een soort dieren. Dat is in wezen het ergste van de slavernij!
Nu is er groeiende belangstelling voor slavernij in Nederland. Dat is heel goed. Het zou ook goed zijn wanneer men niet meteen met zijn oordeel klaar zou staan, maar zich werkelijk zou verdiepen in slavernij in Suriname en de verhoudingen die er waren. Want zoals ik hierboven schreef, is het zo begonnen eind 15e eeuw, maar er is allengs verandering gekomen, echter niet in de racistische gedachte van de witten, die nog steeds denken dat zwarten een minder soort schepsels zijn dan zijzelf.
In het 18e en 19e eeuwse Suriname waren er alleen plantages. Dat was de manier om geld te verdienen. Op alle plantages werkten slaven. In Suriname van toen was het ONMOGELIJK dat een vrije persoon op een plantage zou werken.
Elisabeth Samson had plantages en had ook slaven. Ze behandelde ‘haar mensen’ echter op gelijkwaardige wijze. Zij liet echte huizen voor ze bouwen (bewijs is er) , gaf goede voeding en kleding. Daarom floreerden haar plantages ook. In Suriname van die tijd had iedereen die zelf geen slaaf was, slaven en heel vaak was dat de eigen familie. Wat deed iemand die door gelukkige omstandigheden ‘vrij’ was geworden en geld had? Meteen ervoor zorgen dat hij/zij zelf slaven had. Meestal was dat de eigen familie. Niet om ze te mishandelen, maar om ze een goed en beschermd leven te garanderen. ‘Vrij maken’, ‘manumitteren’ kostte geld. Daarvoor moest per persoon fl. 300 betaald worden. Het kwam heel veel voor dat een witte man kinderen verwekte bij een zwarte vrouw. Soms door verkrachting of een eenmalig samenzijn, maar heel vaak ook in echte relaties. Hij kon heel goed voor zijn vrouw en kinderen zijn zonder dat hij ze vrij maakte, omdat hij het geld daarvoor niet had. Officieel waren ze zijn slaven, maar ze waren in werkelijkheid gewoon zijn vrouw en kinderen.
Een van mijn betovergrootvaders was zo een geval, net zoals bij veel andere mensen. Toen vlak voor de afschaffing van de slavernij bekend werd dat na de emancipatie slaven nog jaren lang op de plantages moesten werken, zijn deze mensen zeer geschrokken. Ze hebben zich toen in de schulden gestoken om hun mensen vrij te maken, omdat ze bang waren dat die na de emancipatie misschien op een plantage zouden moeten werken. Daarom kwam er vlak voor de emancipatie een explosie van vrijmakingen. Hadden deze zogenaamde eigenaars dit niet gedaan, dan zouden ze juist fl. 300 per persoon als compensatie hebben ontvangen!
Het is dus niet zo zwart-wit als onwetende Hollanders met opgeheven vingertje vandaag denken. Veel van deze voor vrijheid vechtende Hollanders zijn vandaag Roomser dan de Paus. Ze zijn tegen onrecht en voor vrijheid, maar dragen met een gerust hart de Nike schoenen en kleding, en trappen tegen de mooie voetballen die worden gemaakt in Bangladesh door mensen voor een schamel loon in omstandigheden die even erg zijn of erger dan in de slaventijd.
Cynthia Mc Leod
Elisabeth Samson had geen kinderen. Ze kreeg ze niet met Carl Otto Creutz en hij had ook geen kinderen. Ook haar zussen hadden geen kinderen. Zowel Frederick Coenraad Bosse (de man van haar halfzus Maria) als Creutz waren luitenant–kapitein in het leger. Ook de mannen waarmee de zussen Catharina en Nanette samen leefden waren officieren. Het is bekend dat de militairen die vaak in het bos waren ‘kwasibita’ dronken tegen malaria. Dat was aftreksel van kinine, en een bijwerking van kinine bij mannen is onvruchtbaarheid. Als Elisabeth en Creutz kinderen hadden gehad, dan zou hun doop in het Doopboek van de Nederlands Hervormde Kerk moeten hebben gestaan, wat niet het geval is. Ook is in hun testamenten nooit melding gemaakt van kinderen.
Naar het antwoord kunnen we alleen gissen. Ze had alles wat er met geld te koop was. Het enige dat ze niet had was de status van gehuwde vrouw. Vele blanke mannen leefden harmonieus en keurig met zwarte en gekleurde vrouwen, maar volgens de witte gemeenschap was ongehuwd samen leven ‘hoererij’ en ‘bloedschennig’. Ze noemden alle ‘vrouwen van den kleur’ die met mannen samenleefden ‘hoeren’. Er zijn geen gevallen gevonden van witte mensen die ongehuwd met elkaar samen leefden. Wij denken dat Elisabeth wilde demonstreren dat ze ook ‘gehuwd’ kon zijn. Zie ook het artikel van Cynthia Mc Leod: ‘Het huwelijk van Elisabeth Samson’.
Elisabeth Samson was heel lang de concubine van Carl Otto Creutz. Waarom is ze niet met hem getrouwd? Ze zal het zeker gewild hebben. Maar het koloniaal bestuur, de gouverneur en raadsleden waren ervan overtuigd dat er een wet was die huwelijk tussen blank en zwart verbood. ‘Zwart’ was in die tijd 100% Afrikaans. Creutz was de laatste tien jaar van zijn leven zelf oudste raadslid en na de gouverneur de hoogste man van het bestuur. Hij moet hebben gedacht dat een officieel huwelijk met zijn partner door die veronderstelde wet onmogelijk was.
Elisabeth Samson is begraven in de Nieuwe Oranje Tuin aan de Henck Arronstraat (vroeger de Gravenstraat). Dat staat te lezen in het boek ‘Begraven’ van de Hervormde Kerk. De Nieuwe Oranjetuin is er nog, maar de haar graf is niet meer te vinden, want Herman Daniel Zobre, de man met wie zij uiteindelijk trouwde, heeft nooit een grafsteen voor haar laten plaatsen. Elisabeth zelf had wél een prachtige, marmeren grafsteen geplaatst op het graf van Carl Otto Creutz, de man met wie zij jaren lang had samengewoond, en zijn graf is dus nog wel te zien.
Elisabeth’s echtgenoot Hermanus Daniel Zobre was de universeel erfgenaam, maar in haar testament had zij ca. fl. 25.000 bestemd voor de manumissie van enkele slaven en voor familieleden.
Vrijwel meteen na Elisabeth’s dood in 1771 nam Zobre een hypotheek van fl. 200.000 op de plantage ‘Belwaarde’, die getaxeerd werd op fl 429.813. Deze plantage was voor de helft eigendom van zus Nanette Samson, die niets afwist van deze hypotheek. De eigenaren van de plantage konden in augustus 1771 over het leenbedrag beschikken en de som moest in vier jaar zijn terugbetaald. Maar dat gebeurde niet. In 1775 werden de eigenaren hierover aangeschreven en Nanette protesteerde. Haar aangetrouwde neef Hendrik Schouten schreef namens haar dat ze niet op de hoogte was geweest van de hypotheek en nooit toestemming had gegeven voor belasten van haar helft.
De beruchte ‘krach’ op de Amsterdamse beurs was in 1773. Direct nadat in Paramaribo deze krach bekend werd, reisde Zobre naar Holland. Hij bracht daar zijn totale bezit onder in een negotiatie bij het handelshuis Gebroeders Marselis: de plantages ‘Clevia’, ‘De Goede Vrede’, ‘Klein Perou’, ‘Onverwacht,’ de buitenplaats ‘La Solitude’, de helft van ‘Vlaardingen’ en ‘Catharinasburg’, zes huizen in Paramaribo en nog eens de helft van zes andere huizen, met een totale waarde van fl. 1.872.486. Plantage ‘Belwaarde’ was hier niet bij, want deze was al eerder belast. Ook ‘Toevlught’ en ‘Welgemoed’ waren er niet bij, vermoedelijk omdat enkele van Elisabeth’s familieleden fructuair erfgenaam daarvan waren. Zobre kreeg een hypotheek van fl. 800.000. In 1774 keerde hij terug naar Suriname. Hij was een rijk en belangrijk man, leefde als een lord, stond borg voor diverse anderen, maar heeft van de schuld nooit een cent afgelost.
Bij zijn dood in 1784 weigerde zijn broer en erfgenaam Johan Zobre de erfenis, en alles kwam terecht bij de schuldeisers Jan en Theodoor Marselis. Jaren daarvoor, in 1764, hadden de raadsleden in de kolonie het in hun brief goed voorspeld: Elisabeth’s rijkdom was terecht gekomen bij de blanken!
Carl Otto Creutz, meer dan 20 jaar Elisabeth’s partner, kwam uit het Graafschap Kleve in Emmerich, Duitsland. Hij kwam als 18-jarige soldaat in het leger van de Sociëteit, had een schitterende carrière, en was vanaf zijn aankomst kind aan huis bij Frederick Coenraad Bosse, Elisabeth’s zwager die ook uit Kleve kwam. Zo moeten hij en Elisabeth elkaar hebben ontmoet en zijn ze gaan samenwonen in Elisabeth’s huis aan de Wagenwegstraat 22. Ze hadden gezamenlijk bezit, waarvan ze notarieel vastlegden dat ze elk de helft hadden, en elkaar fructuair erfgenaam maakten van hun eigen helft. Creutz benoemde zijn broers in Emmerich tot de erfgenamen. Toen hij overleed in 1762 was Elisabeth de fructuair erfgename van de helft van Creutz, en ze besloot deze helft te kopen van zijn broers. Ze betaalde in 1766 fl. 155.000 aan de broers in Emmerich. Alle stukken hierover zijn in het archief in die stad. Je zou kunnen spreken van een binding met de stad Emmerich in het Graafschap Kleve in Duitsland. De burgers daar zouden trots kunnen zijn op het feit dat hun Duitse Carl Otto Creutz in de slaventijd, zonder vooroordeel, gelijkwaardig met een zwarte vrouw samenleefde!