Menu
De naam van Elisabeth Samson (1715 – 1771) komt voor in alle grote historische werken over Suriname. Zij was een 100% zwarte vrouw, en stond bekend als ‘de vrije negerin Elisabeth’. In 1764 wilde zij een officieel, kerkelijk huwelijk sluiten, en wel met een blanke man, maar dat was volgens het koloniaal gezag niet mogelijk. Volgens hen was er sinds Gouverneur Van Sommelsdijk (1685) een wet die huwelijken tussen blank en zwart verbood. In die tijd werd onder ‘zwart’ verstaan: 100% Afrikaans. Daarentegen waren huwelijken tussen blanken en mensen van gemengd bloed wél toegestaan.
Elisabeth Samson richtte een verzoekschrift aan de directeuren van de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname. De leden van het Hof van Politie en Criminele Justitie haalden in hun eigen brief aan de Geoctroyeerde Sociëteit wel 19 argumenten aan tegen dit huwelijk. Maar ze gaven toe dat er in dit specifieke geval wel één argument bestond in het voordeel van het huwelijk. Dat was het feit dat die vrouw ‘zo rijk’ was, en ‘door dit huwelijk zou haar rijkdom dan bij de blanken terechtkomen, want het was niet goed als negers rijk waren.’
De directeuren van Geoctroyeerde Sociëteit durfden niet te beslissen. Zij zonden de brieven naar de Staten-Generaal. Ruim drie jaar later besliste deze dat er geen Hollandse wet tegen dit huwelijk was. Toen was de voorgenomen bruidegom echter overleden. Maar Elisabeth Samson vond een andere gegadigde, en zij trouwde in december 1767 met de blanke Hermanus Daniel Zobre. Die was 22 jaar jonger dan zij.
– Een vrije zwarte vrouw in 18e-eeuws Suriname.
– De eerste vrouwelijke miljonair in de Amerika’s.
– Ondernemer en investeerder.
– De eerste 100% zwarte vrouw die in Suriname officieel trouwde.
Afbeelding linksboven: prent van een kotomisi (dame in koto-klederdracht).
Foto rechtsboven: Wagenwegstraat omstreeks 1900. Fotoalbum 1927, archief Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV).
Iedereen vroeg zich af hoe deze zwarte vrouw ‘zo rijk’ was geworden. Historici veronderstelden en schreven dat ze zeker de slavin en concubine was geweest van een blanke man die haar de vrijheid had geschonken en haar zijn bezit had nagelaten. De Surinaamse auteur Cynthia Mc Leod heeft 12 jaar lang intensief historisch onderzoek gedaan naar dit opmerkelijk stukje uit de Surinaamse geschiedenis. Zij kon na vier jaar archiefonderzoek aantonen dat de eerder genoemde veronderstelling slechts berustte op het idee van ‘white supremacy’. Met feiten en documenten kon zij bewijzen dat de vrijgeboren Elisabeth Samson haar rijkdom zelf had vergaard en in haar tijd waarschijnlijk de rijkste vrouw van Suriname was. Dit had zij bereikt dankzij haar intellect, haar kennis en haar vermogen tot zaken doen. In een wetenschappelijk document, uitgegeven door de Universiteit van Utrecht, werd dit duidelijk gemaakt. Ook werd aangetoond hoeveel en welke vormen van tegenwerking Elisabeth Samson heeft ondervonden en hoe zij die allemaal heeft weten te overstijgen.
Mevrouw Mc Leod zette haar onderzoek voort. Zij wilde Elisabeth Samson goed in de 18e-eeuwse samenleving kunnen plaatsen. In 2000 publiceerde zij de roman De vrije negerin Elisabeth, die veel drukken kende en ook in het Engels vertaald is.
Afbeelding:
Iris Kensmil, Out of History: Elisabeth Samson, 2013, olieverf op linnen, 155 x 105 cm. Collectie Amsterdam Museum. Foto: Gert Jan van Rooij. Een interpretatie van Elisabeth Samson.
Elisabeth Samsonwerd in 1715 geboren. Haar moeder was Mariana. Die werd op 1 augustus 1713 gemanumitteerd en had tot dan de naam Nanoe gedragen. De slavin Nanoe werd tussen 1700 en 1705 door de planter Jan van Susteren, met wie zij twee kinderen had, vanuit St. Christopher naar Suriname gebracht. Van Susteren overleed in 1712. In zijn testament stond zijn wens dat na zijn overlijden zijn kinderen en hun moeder, Nanoe, zouden worden vrijgemaakt. Elisabeth’s moeder Mariana was vrij, en dus werd Elisabeth vrij geboren.
Er is weinig bekend over de jeugdjaren van Elisabeth Samson. Zo is het niet duidelijk hoe zij aan haar achternaam Samson kwam. Zij groeide op in het huis van haar halfzuster Maria die getrouwd was met Frederik Coenraad Bosse(eerder met Pierre Mevila). Elisabeth leerde lezen en schrijven. Zij werd lidmaat van de Nederlands Hervormde Kerk. Zij werd gedoopt op 25 juli 1725 toen zij een jaar of 10 was. Zij imponeerde de ouderlingen met de wijze waarop zij hun vragen beantwoordde.
Elisabeth Samson’s halfbroer, Charlo Jansz, overleed in 1727. Zijn broers en zussen erfden elk fl. 300. Ook Elisabeth, die toen 11 jaar was. Haar zwager, Frederik Coenraad Bosse, begon met dit geld voor haar de kleine koffieplantage ‘Toevlught’ aan de Orleane kreek. Bosse was zakenman en importeerde diverse goederen. Waarschijnlijk was Elisabeth bij hem in de leer, want al gauw importeerde zij zelf stoffen en ander materiaal die zij verder verkocht. Ze begon precies naast ‘Toevlught’ een tweede kleine koffie plantage, ‘Welgemoed’. Op 18-jarige leeftijd was zij dus reeds eigenares van twee kleine plantages en enkele woonhuizen in Paramaribo.
Toen Carl Otto Creutz in 1748 de grond kreeg voor de plantage die in 1750 als ‘Clevia’ werd ingeschreven, bracht zijn partner Elisabeth het geld in en de slaven, die echter op haar verzoek niet behoorden tot de inventaris van de plantage, maar haar persoonlijk eigendom bleven. Zij beheerde de plantage. Het paar kocht ook de buitenplaats ‘La Solitude’, die een veeboerderij was. In 1751 legden de partners bij notariële akte vast dat van het gezamenlijk bezit ‘Clevia’ en ‘La Solitude’ de helft van hem was en de helft van haar. Elisabeth bleef handelen in stoffen, porselein, en glaswerk: dat blijkt uit de grote hoeveelheden die ze daarvan in haar huis had, toen in 1762 een inventaris werd opgemaakt.
Creutz overleed in 1762 en hij liet zijn helft van ‘Clevia’ en ‘La Solitude’ na aan zijn broers in Duitsland, maar Elisabeth was fructuair erfgenaam. Zij gaf toen te kennen dat zij dit deel van de boers wilde kopen, zodat de plantages volledig haar eigendom zouden worden. Een inventarisatie bepaalde dat ze aan de broers fl. 155.000 moest betalen. In 1767 betaalde zij daarvan fl. 55.000 in contanten, fl. 65.000 in de vorm van waardepapieren via haar zaakgelastigde in Amsterdam, en de rest binnen een jaar daarna.In diezelfde periode kocht ze samen met haar zus Nanette de plantage ‘Belwaarde’, die eerst van gouverneur Mauricius was geweest; ze kocht plantage ‘De Goede Vrede’ en ze gaf aan haar zaakwaarnemer opdracht een eigen fregatschip voor haar te laten bouwen om haar plantage producten te exporteren. Dat schip, de ‘Juffrouw Nanette en juffrouw Elisabeth’, werd cash afgerekend voor fl. 18.000. Elisabeth bezat koffie- en cacaoplantages: ‘Clevia’, ‘Toevlught’ en ‘Welgemoed’. En samen met haar zus Nanette bezat zij naast ‘Belwaarde’ ook ‘Vlaardingen’ en ‘Catharinasburg’. Verder nog suikerplantage ‘De Goede Vrede’ en de helft van ‘Salzhallen’, de houtplantage ‘Onverwacht’, de veeboerderij ‘La Solitude’, en zes huizen in de stad.
In 1769 was de koffie-oogst bijzonder goed. Bij verzending werd haar koffie van ‘Clevia’ gemerkt met de letters ESC, die van ‘Toevlught’ met EST, en van ‘Belwaarde’ met ESB. Elisabeth had zelf veel baar geld, dat ze vaak uitleende. Ze heeft nooit hypotheek genomen op enig deel van haar bezit. In 1762 was de waarde van haar bezit ongeveer fl. 400.000. Toen zij stief in 1771 was de waarde ervan gestegen tot ruim fl. 1 miljoen.
Vanaf midden 1737 tot eind 1739 verbleef Elisabeth in Nederland. Op 25 april 1737 werd zij namelijk veroordeeld tot verbanning uit de kolonie, als gevolg van een rechtszaak, waarin men haar ervan beschuldigde valse getuigenis te hebben afgelegd. Elisabeth vocht het vonnis met verzoekschriften aan bij de Staten-Generaal in Nederland. Op 31 oktober 1739 vernietigde de Staten-Generaal het vonnis van 25 april 1737 en kon Elisabeth naar Suriname terugkeren.
Elisabeth’s levenspartner, Carl Otto Creutz, werd op 3 januari 1715 geboren in Emmerich, Duitsland. Hij kwam op 11 december 1733 naar Suriname als 18-jarige cadet en heeft in Suriname een opmerkelijke carrière als beroepsmilitair gehad. In 1736 werd hij bevorderd tot vaandrig, en in 1741 tot luitenant. In 1749 wist hij een vrede met de Saramaka Marrons te onderhandelen. Hij werd daarvoor gehonoreerd, onder andere met een stuk grond aan de rechteroever van de Surinamerivier. Deze werd in 1750 in het plantage-register ingeschreven als plantage ‘Clevia’, mogelijk naar het graafschap in Duitsland waar hij vandaan kwam, Kleve.
In 1745 werd hij bevorderd tot kapitein-luitenant. In 1753 werd Creutz benoemd tot lid van het Hof van Politie en Criminele Justitie. Gedurende zijn leven trad hij regelmatig op als executeur-testamentair bij het overlijden van de familieleden van Elisabeth. Toen hij overleed was hij het oudste raadslid en daarmee de vervanger van de Gouverneur. Hij was een persoon van aanzien.
Het is niet bekend wanneer en hoe Elisabeth Samson en Carl Otto Creutz elkaar hebben ontmoet. Ook niet sedert wanneer precies zij samenwoonden. Mogelijk woonde Creutz bij zijn aankomst in bij de familie Bosse in en kenden de twee elkaar reeds van jongs af aan.
Op 23 augustus 1751 legden zij in een notariële acte vast dat zij de plantages ‘Clevia’ en ‘La Solitude’ in gezamenlijk bezit hadden, elk voor de helft. Op diezelfde dag dienden zij direct na elkaar hun testamenten in. Na de dood van Creutz bleek dat zij elkaar tot fructuair erfgenaam hadden benoemd van elkaars eigen helft.
Carl Otto Creutz overleed op 6 november 1762. Elisabeth liet een grafsteen plaatsen op zijn graf in de Nieuwe Oranjetuin.
Het pand Wagenwegstraat 22 in Paramaribo is het huis dat door Elisabeth Samson werd gebouwd in circa 1742. Het bestond aanvankelijk uit drie bouwlagen, en werd later vergroot. Zij heeft er ruim 20 jaren gewoond, samen met haar eerste partner, Carl Otto Creutz. Na het overlijden van Creutz in 1762 wilde Elisabeth officieel trouwen, wat uiteindelijk lukte in 1767. Ze woonde samen met haar echtgenoot Hermanus Daniel Zobre in het huis tot haar overlijden op 21 april 1771.
Foto:
Burgerlijke stand en bevolkingsregister, circa 1923. West- en zuidgevel. Fotograaf onbekend.